Wat waren de wijsheden achter de redenen van de oorlogen die ten tijde van Ali (ra) hebben plaatsgevonden? Hoe kunnen wij degenen beschrijven die aan een dergelijke oorlog hebben deelgenomen, degenen die hebben gedood en die zijn gedood?
De strijd van Talha, Zubeyr en Aishe (ra) jegens Ali (ra), die men als ‘het voorval van de kameel’ betitelt, was een strijd tussen oordelen met adaletul-mahza en adaletul-izafiyye. Het is als volgt:
Ali (ra) nam adaletul-mahza als basis en op die basis deed hij zijn idjtihad over de gebeurtenissen, zoals het geval was in de tijd van de kaliefen Ebu Bekr en Omar (ra).
Wat zijn tegenstanders betreft, zij zeiden: “In de tijd van deze beide kaliefen stond de zuiverheid van de Islam de adaletul-mahza nog toe, maar met het voortschrijden van de tijd was het zeer moeilijk geworden om deze adaletul-mahza nog te laten heersen en besturen. Aangezien er diverse volkeren tot de islamitische gemeenschap waren toegetreden die nog zwak en kwetsbaar in het islamitische sociale leven stonden, voerden zij hun idjtihad uit gebaseerd op adaletul-izafiyye, dat zogenaamd volgens het principe ‘het mindere van twee kwaden’ gerechtig is. Aangezien de onenigheid in idjtihad het politieke leven was binnengetreden, heeft dat tot een oorlog geresulteerd.”
En aangezien de idjtihad alleen omwille van Allah en omwille van het voordeel van de Islam had plaatsgevonden en de strijd uit idjtihad was ontbrand, kunnen wij zeggen dat zowel degenen die doodden alsmede degenen die gedood werden met het paradijs zijn beloond, en eveneens hebben zij allen hun beloningen ontvangen. Hoe accuraat de idjtihad van Ali (ra) ook was en hoe onjuist die van zijn tegenstanders ook was, hebben zij daarvoor geen bestraffing verdiend. Immers, wie met zijn idjtihad de waarheid vindt, verwerft voor zichzelf twee beloningen, wie deze waarheid niet vindt, verdient één beloning, namelijk die voor zijn idjtihad, welke onder een soort aanbidding valt; zijn fouten worden hem vergeven.
Een geleerde persoon, wiens uitspraken gezaghebbend zijn, zei in het Koerdisch:
Wat adaletul-mahza en adaletul-izafiyye betreft, deze kunnen als volgt worden uitgelegd:
“Voor wie een mens doodt, anders dan voor [het vergelden van het doden van] een ander mens of het plegen van verderf op aarde, is alsof hij de gehele mensheid heeft gedood.”[1]
De verwijzende betekenis van dit vers wordt als volgt verklaard:
Zoals de rechten van één onschuldige voor het welzijn van de gehele bevolking niet als ongeldig verklaard kunnen worden, zo eveneens kan een persoon voor het welzijn van het algemene belang niet opgeofferd worden. Ten aanzien van de barmhartigheid van Allah de Rechtvaardige is het rechtvaardig om geen verschil te maken tussen groot en klein. Het kleine mag niet omwille van het grote teniet worden gedaan. Voor het welzijn van een gemeenschap kunnen de rechten en het leven van een individu niet zonder zijn toestemming opgeofferd worden. Indien hij ertoe bereid is deze op te offeren, vanwege zijn patriottische gevoelens, dan is dat een geheel andere zaak.
Wat adaletul-izafiyye betreft, het individu wordt aan het algemeen belang opgeofferd; ten aanzien van de gemeenschap valt het recht van het individu buiten beschouwing. Men betoogt adaletul-izafiyye als een soort mindere van de twee kwaden ten uitvoer te brengen. Indien het mogelijk is adaletul-mahza toe te passen, mag men adaletul-izafiyye niet toelaten; het zou een misdaad zijn dat toe te laten. Zodoende achtte Imam Ali (ra) het mogelijk om adaletul-mahza toe te passen zoals in de tijd van de beide kaliefen en beheerde het islamitische kalifaat op basis van dit principe. Wat zijn tegenstanders betreft, zij zeiden dat het niet mogelijk was om adaletul-mahza toe te passen. Hierdoor heeft hun idjtihad in adaletul-izafiyye geresulteerd. Wat de overige redenen betreft, welke de geschiedenis ons toont, deze zijn geen ware redenen, maar voorwendselen.
Footnotes
- ^ De Kuran 5:32
Klik voor meer onformatie:
“Verspreid geen roddels over de strijd tussen de ashab, want zowel degenen die doodden als degenen die gedood werden, zijn allen het paradijs binnengetreden.”